Het VERGANE DORP
WEST-VLIELAND
Vlieland heeft slechts één dorp: Oost-Vlieland. Toch is het bij veel mensen niet bekend dat er in vroeger tijden nog een tweede dorp heeft bestaan.
Dat dorp, West-Vlieland, is echter geheel door de zee verzwolgen. Waar nu de golven van de Noordzee rollen, een eind ten noordwesten van de westpunt van de Vliehors, is de plaats waar het dorp gelegen heeft.
Er zullen altijd vragen over West-Vlieland blijven die nooit beantwoord kunnen worden; er is weinig materiaal bewaard gebleven en er zijn vrijwel geen afbeeldingen. Daarom volgt hieronder een beknopte, maar een zo correct mogelijke beschrijving van het 'verdronken' dorp...
Tot in de 13e eeuw vormde het gebied van West-Vlieland één geheel met Eyerland en de Moerwaard, welke van betekenis voor landbouw en visserij was. Om een verbinding te krijgen, groeven monniken een kanaal bezuiden Vlieland. Dit kanaal kreeg later een verbinding met de Noordzee, en vormde een zeegat, welke van grote betekenis geweest is voor de geschiedenis van West-Vlieland. Immers, door dit zeegat ontstond een uitgebreide, ver voor de kust uitstekende onderwaterdelta, die door eb- en vloedstroom wordt gevormd.
Het zijn deze onderwaterdelta's van de grote zeegaten, die de hoofdstroming langs onze kust op een zekere afstand van de duinenrij houden. Zij hebben een vertragende invloed op de tot op de huidige dag voortgaande aanval op de buitenste duingordels. Een gevolg hiervan is geweest dat met name West Vlieland vrij ver in zee kon blijven uitspringen, terwijl de strandwal van Texel al aan het terugtreden was. Alles wijst erop dat West-Vlieland een aanzienlijk stuk voor de kustlijn moet hebben uitgestoken.
Oude kaarten tonen aan dat zich achter de brede duinen een uitgestrekt gebied bevond, geschikt voor landbouw en veeteelt. De economie van West-Vlieland was die tengevolge vergelijkbaar met die van de andere waddeneilanden. Ook hier dus een landbouwende bevolking, waarvan de jongere generatie in zijn geheel en de ouderen, indien zij hoog genoeg opklommen tot stuurman, kapitein of commandeur, ter zee voer. Aanvankelijk voornamelijk ter visserij, later ook ter koopvaardij en walvisvaart.
West-Vlieland had geen haven, evenmin als dit in het verleden bij Oost-Vlieland het geval was. Bij vloed ankerden schepen op de Waard en bij laagtij werden ze gelost door de wagenaars, de expediteurs uit die dagen.
West-Vlieland heeft zijn dominerende positie op het eiland niet langer behouden dan tot het einde van de 16e eeuw.
Het eiland was ter plaatse zeer breed en dit verklaart dat destijds het dorp West-Vlieland het belangrijkste bewoningscentrum was, omdat het over het grootste achterland kon beschikken. Het dorp vertoonde een gelijkenis met Oost- Vlieland; dezelfde langgerekte vorm met drie evenwijdig lopen de straten. De gloppen verbonden de straten onderling.
Behalve Raadhuis en Kerk bezat West-Vlieland o.a. ook een school, een molen en een armhuis. Het raadhuis was een zeer aanzienlijk gebouw; een hoge toren, rustend op vier bogen. Helaas ontbreken afbeeldingen van de toren, maar qua hoogte en vorm geleek het enigszins op de Terschellinger Brandaris. De bouw moet in het begin van de zeventiende eeuw zijn geweest.
De dorpsmolen bevond zich ten noordoosten van het dorp, op één der duintoppen. Deze dateerde uit 1647. Uit het voorkomen van een molen op het eiland mag niet worden geconcludeerd dat er uitgestrekte landbouwgronden waren die rijke oogsten oplever den. De grond was grotendeels op zee gewonnen, en van slechte kwaliteit. Bovendien werd de grond grotendeels gebruikt als weiland. De molen was onmisbaar voor het dorp; nog in het midden van de negentiende eeuw was het eiland vanaf het laatst van oktober tot april vrijwel (behalve voor postverkeer) volkomen geïsoleerd. De bakkers moesten dus de graanvoorraad voor de lange winterperiode opslaan en deze bij gedeelten laten malen. Het was niet mogelijk brood te bakken van vijf maanden oud meel, daar er geen geschikte opslagplaatsen waren om het van bederf te vrijwaren. Vermoedelijk is de molen, tegelijk met de kerk in de fatale storm van 1714 geheel vernield of door het water weggespoeld, want in dat jaar werd West-Vlieland voor een vijfde part mede-eigenaar van de molen op Oost-Vlieland.
Voor de armen en hulpbehoevenden was er een Armhuis, een soort combinatie van Wees-, Arm- en Oudeliedenhuis. Het toezicht en bestuur hierover hadden Armvoogden. Buitendien waren er gezin nen of personen, die niet in het Armhuis opgenomen waren, maar geregeld gesteund moesten worden, de zogenaamde buitenarmen. Deze werden financieel geholpen, maar nog meer in natura door het gratis verstrekken van levensmiddelen.
Waarvan leefden de mensen? We weten dat de veeteelt weinig te betekenen had. In de loop van de 16e en 17e eeuw nam de scheepvaart belangrijk toe; vooral naar de Oostzee kwam de walvisvaart op. Tientallen bewoners deden dienst als loods op de druk bevaren wateren rondom het eiland. Behalve de normaal voorkomende neringdoenden en ambachtslieden, zoals bakker, smid, timmerman, molenaar en schoenmaker, waren er op het eiland ook veel wagenaars. Zoals eerder beschreven, brachten deze 'expediteurs' met hun wagens de vrachten naar het dorp van de op de rede liggende schepen, uiteraard alleen bij laag water. Op dezelfde wijze werden de schepen bevoorraad.
Ook vermeldenswaard is dat West-Vlieland zijn eigen bier brouwde. Bier was de volksdrank nr.1, vandaar dat er veel vraag bestond naar deze drank. Voor de vele handels- en oorlogsschepen, die hun ligplaats op de rede hadden, werd voor de lange zeereis hier vaak de nodige voorraad bier ingeslagen.
Vlieland was nauw bij de walvisvaart betrokken; daarom is het niet verwonderlijk dat het ook een traankokerij bezat. Jaarlijks vertrokken tientallen zeelieden ter Groenlandvaart.
De ondergang
De ondergang van West-Vlieland werd versneld doordat het voortdurend door de zee werd belaagd en geleidelijk steeds meer grond moest prijsgeven; het resultaat van een jarenlang durend afbraakproces. Door de invloed van het zich verbredende Eyerlandse gat verdwenen de landbouwgronden die aan de binnenkant van het eiland lagen.
Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, het was tenslotte de afnemende betekenis van het Eyerlandse Gat die de uiteindelijke ondergang van West-Vlieland veroorzaakte.
Het Marsdiep, dat eerst omstreeks de achtste eeuw moet zijn ontstaan, heeft waarschijnlijk pas in de 14e of 15e eeuw zijn grote omvang gekregen zoals wij die nu kennen. Daarmee waren Marsdiep en Vliestroom twee grote, gelijkwaardige toegangen tot de waddenzee geworden. Het waterdebiet, dat met ieder tij door het Eyerlandse Gat stroomde, nam af. Tegelijkertijd ver zandde ook het Zeegat tussen Texel en Eyerland, hetgeen de reeds genoemde afsluiting van het zeegat in 1633 tot gevolg had. Vervolgens werd onder invloed van de evenwijdig aan de kust lopende stromen deze onderwaterdelta geleidelijk opge ruimd, terwijl die van het Eyerlandse Gat in omvang verminder de. Het gevolg was dat de bijzonder naar voren springende westpunt van Vlieland niet langer beschermd werd.
Omstreeks 1680 zette de aanval eerst goed in. Er werden gaten geslagen in de westelijke duinen en het dorp West-Vlieland, aanvankelijk goed beschut binnen de duinenrij op de grens van duin en vlak land, kwam tenslotte aan het Noordzeestrand te liggen.
Het aantal huizen, dat aanvankelijk ca. 400 bedroeg, liep terug tot 150 in 1700 en tot nauwelijks 100 in 1712. De woningen verkeerden toen reeds in bouwvallige staat en werden nog slechts door een arme bevolking bewoond. In 1714 was haar lot beslist. Bij de februaristormen in dat jaar brak de zee het dorp binnen en de kerk en een groot deel van de huizen werden weggevaagd. Met hulp van Oost-Vlieland werd een laatste poging ondernomen West-Vlieland te redden. Ondermeer zou de Oudeland se dijk verzwaard worden en met stroplanting zou het verstuiven worden tegengegaan. Een nieuwe kerk werd gebouwd, maar in 1727 verdween ook deze kerk met de omringende bebouwing in de golven. In 1736 tenslotte werden de laatste twee huizen ontruimd en de predikant en het laatste huisgezin verhuisden naar Oost-Vlieland. Reeds in 1727 hadden burgemeesters en kerkeraden van Oost-Vlieland zich over de bezittingen van West-Vlieland ontfermd, zijnde 568 guldens, 10 schellingen en 12 stui vers klinkende munt en de schuldbekentenis van de Staten van Friesland, groot 500 gulden. En in Amsterdam was het gedaan met de venterskreet:"Oprechte Flielandsche Mosselen".
West-Vlieland restte nog slechts een herinnering...
Geraadpleegde literatuur:
"Vlieland, van Hors tot Horn", auteurs T.F.J. Pronker en H.M. van Eck;
"Op zoek naar Vlielands Verleden", auteur D. Vermeulen. (Beide titels uit druk).
Home